Kamervocht

Kamervocht
Humor aquosus
Synoniemen
Latijn Humor aqueus[1]

Humor aquaeus[2]
Albugineus humor oculi[3]
Humor albugineus[1]
Albugineus[1]
Humor evagaidos[1]
Evagaidos[1]
Humor aethereus[1]
Humor albumineus[1]
Humor albus[1]
Humor aqua similis[1]
Humor ovatus[4]
Humor oviformis[4]

Nederlands Kamerwater[5]
Portaal  Portaalicoon   Biologie

Het kamervocht of humor aquosus[5] is een dikke waterige substantie die zich in het voorste deel van het oog bevindt.

Aanmaak en afvoer

Het kamervocht wordt aangemaakt door het straallichaam, ofwel corpus ciliare, in de achterste oogkamer, het gaat langs de lens naar de voorste oogkamer. Vanaf daar wordt het 'oude' kamervocht door het trabeculair netwerk (trabeculum) en door de kanaaltjes van Schlemm afgevoerd naar de bloedbaan. Zo wordt het vocht ieder anderhalf uur ververst.

In een gezond oog vermengt het kamervocht zich niet met het glasvocht.

Functies

Het kamervocht heeft de volgende functies:

  • Met het kamervocht wordt de oogdruk op peil gehouden.
  • Het zorgt voor de aanvoer van voedingsstoffen voor de aangrenzende vaatloze oogweefsels, zoals het achterste deel van het hoornvlies, de lens, en het trabeculair netwerk.
  • Het voert de afvalstoffen af van bovenstaande oogweefsels.
  • De aanwezigheid van antistoffen wijzen op een rol in het immuunsysteem.
  • Het houdt het oog vochtig.

Verwante aandoeningen

Glaucoom is een oogaandoening gekarakteriseerd door een verhoogde oogdruk, veroorzaakt door een verhoogde productie van kamervocht of een afname van de afvoer van het kamervocht. Een reden voor een verlaagde afvoer kan zijn door een abnormaal werkend trabeculair netwerk of afbraak van dit netwerk door verwonding of ontsteking van de iris.

Zie Glaucoom voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
Literatuurverwijzingen
  1. a b c d e f g h i Fonahn, A. (1922). ‘’Arabic and Latin anatomical terminology. Chiefly from the Middle Ages.’’ Kristiania: Jacob Dybwad.
  2. Jochems, A.A.F. & Joosten, F.W.M.G. (2003). Coëlho Zakwoordenboek der geneeskunde (27ste druk). Doetinchem: ElsevierGezondheidszorg.
  3. Barrow, J. (1749). Dictionarium medicum universale: or a new medicinal dictionary. London: T. Longman and C. Hitch/A. Miller.
  4. a b Dunglison, R. (1856). ‘’Medical lexicon. A dictionary of medical science.’’ (13th edition).Philadelphia: Blanchard and Lea.
  5. a b Everdingen, J.J.E. van, Eerenbeemt, A.M.M. van den (2012). Pinkhof Geneeskundig woordenboek (12de druk). Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.